
Jurisprudentie
BB2180
Datum uitspraak2007-08-22
Datum gepubliceerd2007-08-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4538 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4538 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/4538 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2005, 04/3471 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Daalhuizen. Het Uwv heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij besluit van 15 maart 2004 heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 16 mei 2004 ingetrokken. Bij besluit van 15 oktober 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 maart 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en, met beslissingen over vergoeding van proceskosten en griffierecht, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt zorgvuldig is geweest en dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De rechtbank wijst erop dat appellante niet onder behandeling was voor psychische klachten, zodat het inwinnen van informatie bij de behandelend sector niet aan de orde was. Voorts heeft de verzekeringsarts wel degelijk onderzoek naar de psyche van appellante gedaan, maar geen aanwijzingen voor psychopathologie gevonden. Hetgeen appellante ten aanzien van het ontbreken van het medisch dossier heeft aangevoerd betekent niet dat het medisch onderzoek dus onzorgvuldig geoordeeld moet worden. De verzekeringsarts is immers in staat gebleken de voorgeschiedenis van appellante volledig weer te geven en heeft voorts zijn oordeel op eigen medisch onderzoek gebaseerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft dit oordeel onderschreven. De rechtbank komt tot de slotsom dat appellante met ingang van 16 mei 2004 in staat geacht moet worden gangbare arbeid te verrichten. De aan de uiteindelijk aan appellante voorgehouden functies verbonden belasting overschrijdt naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheden van appellante om te functioneren niet. Vergelijking van het inkomen dat appellante in de haar voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft geen verlies aan verdienvermogen te zien. De eerst bij rapport van 17 januari 2005 en ter zitting van de rechtbank gegeven arbeidskundige onderbouwing acht de rechtbank op zichzelf voldoende. Conform de jurisprudentie van deze Raad acht de rechtbank het aangewezen het bestreden besluit te vernietigen vanwege een motiveringsgebrek en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
In hoger beroep heeft appellante in essentie dezelfde grieven aangevoerd als in beroep. Samengevat is appellante van mening dat bij de beoordeling van haar klachten ten onrechte geen acht is geslagen op haar psychische klachten, op grond waarvan zij voorheen voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante acht het onaanvaardbaar dat de rechtbank haar oordeel laat steunen op het oordeel van de verzekeringsarts en diens eigen onderzoek, zonder dat acht is geslagen op het medisch verleden omdat de gegevens zoek zijn. Het had volgens de appellante op de weg van de rechtbank gelegen een deskundige te benoemen en het Uwv op te dragen het medisch dossier op te zoeken alvorens op het beroep te beslissen. Nu dit niet is gebeurd, kan de aangevallen uitspraak volgens appellante niet in stand blijven.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts hebben in hun onderzoek de psychische klachten van appellante betrokken. Deze waren geen aanleiding tot het aannemen van beperkingen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. Appellante was ten tijde in geding niet in behandeling voor psychische klachten. Zij heeft haar standpunt dat psychische klachten tot een beperking van haar belastbaarheid zouden moeten leiden, niet met medische gegevens onderbouwd. Dat de medische rapportages betreffende de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan appellante in 1991 en de - vernietigde - intrekkingen van die uitkering met ingang van 1 november 1991 en 24 mei 1994 niet in het dossier aanwezig zijn, doet er naar het oordeel van de Raad, ook gelet op het tijdsverloop, niet aan af dat in dit geding een voldoende zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden naar de belastbaarheid van appellante op de datum in geding 16 mei 2004. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellante. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) J. Verrips.
DK